-
1 Macht
〈v.; Macht, Mächte〉2 kracht, geweld♦voorbeelden:aus eigener Macht • op eigen gezagetwas steht in meiner Macht • iets is in mijn vermogenmit aller Macht bemüht sein • zijn uiterste best doenzur Macht gelangen, kommen • aan de macht komen2 die Macht der Wassermassen • het geweld, de kracht van de watermassa's〈 informeel〉 das ist eine Macht! • dat is geweldig!mit aller Macht • uit alle macht, met alle geweld -
2 die verbündeten Mächte
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский